Trippen met Bach en Bukowski
Het wonderkind en
de dronkaard
Vrij Nederland #42, 20
oktober 2007, Rachel Visscher
Soms is het is droef, droef, droef. Het leven. Een getrouwde vrouw
schrijft brieven naar een schrijver, haar hele leven lang. Ze stuurt
hem foto’s van haar kinderen, gedichten, wensen, dromen. Ze
ontmoeten elkaar een keer, de schrijver en de huisvrouw. Er gebeurt
niets. Er volgen meer brieven, nog meer foto’s. Jaren gaan
voorbij. De vrouw vertelt de schrijver over haar echtscheiding.
Een laatste brief. De huisvrouw is alleen, zonder baan. Het verhaal
eindigt in Bukowski’s stijl, loodzwaar. De eens wondermooie
huisvrouw is oud geworden. Verlept. En ze weegt negentig kilo.
Dartelend, voorzichtig, onderzoekend, licht, frivool. Maar ook:
zwaar. Melancholisch. Overweldigend en krachtig. Het is te veel
eigenlijk. Als het om de muziek van Johann Sebastian Bach gaat,
steekt de taal onbeholpen en flets af. De muziek van Das wohltempierte
Klavier laat zich dan ook niet makkelijk in woorden vangen.
De klanken en tempi kennen talloze schakeringen, kleuren en nuances.
De muziek is sterk en dwingend, maar ook breekbaar en subtiel.
Bach dus. En Bukowski. Het wonderkind en de dronkaard. Het rauwe,
harde leven van hoeren en whisky tegenover fijne pianovingers, etiquette,
gepoederde gezichten. Het zijn twee uitersten. In zijn Bach-Bukowski-
project brengt pianist Willem van Ekeren deze twee werelden samen.
Hij plaatst de gedichten van Bukowski op Bach, zingt ze als lied.
En schept zo iets nieuws.
Hoe klinkt dat? Als van Ekeren op vrijdag in poëziecentrum
Perdu zijn werk speelt, zijn de luisteraars anderhalf uur muisstil.
De muziek is hallucinerend als een trip, sombere toetsen winnen
het van de lichte. De melancholie in Bukowski’s werk voert
de boventoon, net als de dramatische wendingen in de muziek. Bach-Bukowski
is een lange reis van droeve, ontroerende klanken. De afwisseling
in ritmiek van de taal verdwijnt, de verschillende teksten worden
moeilijk van elkaar te onderscheiden. Poëzie en muziek worden
letterlijk een.
Het is mooi. Mooi voor wie wil zwelgen en treuren. Het is ook moedig,
wat van Ekeren doet. Je mengen tussen twee genieën is geen
makkelijke opgave, het vereist bravoure. Maar het is allemaal ook
een beetje veel. Het staccato, het barse ritme van Bukowski’s
poëzie verdwijnt op de achtergrond, de teksten en melodie bieden
geen tegenkleur aan Bachs krachtige muziek. Bach en Bukowski versmelten
zó sterk, dat ze elkaar de diepte intrekken. Om elkaar daar
op de bodem niet meer los te laten.
De luisteraars zijn na afloop van het optreden ietwat beduusd.
Dronken bijna, en licht onwel, van zo veel schoonheid en tragiek.
|